5. EssentiŽle eiwitten
Tussen neus en lippen geeft Peter Scheele dan ook bij voorbaat al weer toe dat het nog maar de vraag is hoe het landschap er eigenlijk uit ziet: "Glooiende hellingen of steile afgronden?" Maar hij heeft nÚg een argument achter de hand: Eiwitten zijn volgens hem namelijk in te delen in drie categorieŽn: neutrale, tolerante, en essentiŽle eiwitten. Mutaties (die zogezegd bij voorbaat niets dan aftakeling zouden kunnen veroorzaken) in neutrale eiwitten leveren variatie op, in tolerante eiwitten erfelijke afwijkingen, en in essentiŽle eiwitten de dood. Scheele stelt vervolgens zonder blikken of blozen dat, omdat essentiŽle eiwitten volgens zijn redenering niet kunnen evolueren, kunnen ze ook niet zijn geŽvolueerd! Immers, een organisme dat een imperfecte versie van een essentiŽel eiwit zou dragen, zou ook niet kunnen (over)leven en zijn genen verder doorgeven. De bergtoppen waarop essentiŽle eiwitten liggen worden daarom geschetst als steile en spitse pieken, waarnaar geen enkele paden kunnen leiden.
Scheele gaat hierbij totaal voorbij aan het feit dat een eiwit (of welke functionele structuur in welke context dan ook) dat nu essentiŽel is dat niet altijd hoeft te zijn geweest. Met andere woorden: Een eiwit kan naar zijn onmisbaarheid toe geŽvolueerd zijn, waarbij andere celfuncties in toenemende mate ervan afhankelijk werden. Zo gaat dat vaak met innovaties die allerlei nieuwe mogelijkheden openen. Als die nieuwe mogelijkheden eenmaal geŽtableerd zijn, is er geen weg terug meer en kan die innovatie niet meer weggenomen worden, zonder dat al het andere ineenstort. De computertechnologie is een analoog voorbeeld van een dergelijke innovatie die ooit niet essentiŽel was, maar waar we nu niet meer zonder kunnen, omdat allerlei levensbelangrijke systemen er onderhand van afhankelijk zijn gemaakt. Maar daar is Scheele zich blijkbaar niet van bewust, aangezien hij dit argument beschouwt als de doodklap voor de idee van evolutie door mutaties.
Triomfantelijk over dit Ďei van Columbusí, dat overigens sterk doet denken aan Michael Behes argument van Ďniet-reduceerbare complexiteití, trekt Scheele vervolgens allerlei aanvullende feitjes uit de kast om het allemaal nog wat meer aan te dikken. Zo doet hij een schijnbaar verbazingwekkende ontdekking: In biochemische studieboeken staat aangegeven dat meer dan de helft van de genen niet variŽren! Scheele lijkt hieruit te concluderen dat meer dan de helft van de genen dus essentiŽel is, want essentiŽle genen kunnen niet variŽren, dus genen die niet variŽren zullen wel essentiŽel zijn! In werkelijkheid gaat het hier om genen die homozygoot zijn (dwz. van deze genen bestaan er geen verschillende varianten binnen de soort), maar dat wil nog niet zeggen dat de sequentie van die genen geen variatie laat zien tussen soorten of dat ze zelfs essentiŽel zijn. Er lijkt geen einde te komen aan dit soort simplistische, Ďkort-door-de-bochtí redeneringen in het boek.
Lees verder